News
Back

Article by Xander van Leeuwen – The ECJ: Unfair Terms and Swiss Franc Mortgages

February 1, 2023 Publications

The Court of Justice of the European Union issued a judgment on June 10, 2021, regarding the obligations of banks in the context of mortgage loans taken out by consumers in Swiss francs, while interest and repayment obligations must be paid in euros. The Court`s judgment is also relevant for Dutch consumers who have taken out loans in Swiss francs. Among other things, the Court ruled that a limitation period of five years from the moment of entering into the credit agreement is contrary to European law. The Court also ruled that the bank must clearly inform the consumer of the risks involved in such a credit agreement, and that clearly means that the consumer must be able to oversee those risks over the entire term of the loan, with the burden of proof being on the bank.


Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof”) heeft op 10 juni 2021 een arrest gewezen met betrekking tot de op banken rustende verplichtingen in het kader van door consumenten afgesloten hypothecaire leningen in Zwitserse franken (“CHF”), terwijl rente- en aflossingsverplichtingen in euro’s moeten worden voldaan. Het Hof beantwoordt in het arrest prejudiciële vragen van de verwijzende Franse rechter naar aanleiding van door een Franse bank (BNP Paribas) in Frankrijk verstrekte hypothecaire financieringen. Het probleem – de CHF is na het afsluiten van de financiering sterk gestegen ten opzichte van de euro, als gevolg waarvan de aan rente en aflossing verschuldigde bedragen (in euro’s) aanzienlijk hoger liggen dan ten tijde van het afsluiten van de financiering – speelt echter ook in andere landen, waaronder Nederland. Het voordeel dat banken de consumenten vaak voorhielden om hen ertoe te bewegen een hypothecaire financiering in CHF af te sluiten – een iets lagere rente – valt zo volledig in het niet bij het nadeel dat de consumenten ondervinden van de verwezenlijking van het valutarisico.

De zaak die aanleiding gaf tot dit arrest gaat als gezegd om Franse consumenten die in Frankrijk een hypothecaire lening in CHF zijn aangegaan. In de kredietovereenkomst is onder meer bepaald dat rente en aflossing moeten worden voldaan in euro’s, maar dat wordt gerekend in CHF. De consumenten konden voorts de financiering op ieder moment omzetten naar euro’s tegen de op dat moment geldende wisselkoers. Het valutarisico kwam zo bij de consumenten te liggen. Voor de consumenten was dat risico ongelimiteerd, terwijl voor BNP Paribas een maximum gold. Bij de kredietofferte van sommige consumenten waren twee cijfermatige voorbeelden opgenomen waaruit de consequenties voor hun rente- en aflossingsverplichtingen volgden bij een (beperkte) stijging van de rente en in geval van een (beperkte) fluctuatie van de CHF/euro-koers. Andere consumenten hadden in het geheel geen voorbeelden ontvangen.

Doordat de CHF aanzienlijk meer waard werd ten opzichte van de euro dan in de door de bank verstrekte voorbeelden aan de orde kwam, konden de consumenten niet meer aan hun terugbetalingsverplichtingen voldoen. De consumenten hebben daarop BNP Paribas gedagvaard en zich onder meer beroepen op het oneerlijke karakter van de hiervoor beschreven bedingen. BNP Paribas heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de consumenten verjaard en bovendien ongegrond zijn.
Door de verwijzende rechter zijn vervolgens prejudiciële vragen aan het Hof gesteld over de verenigbaarheid van de bedingen in de kredietovereenkomst met Richtlijn 93/13/EEG (de “Richtlijn”). Dit is de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De Richtlijn maakt via het Burgerlijk Wetboek deel uit van de Nederlandse wetgeving, zodat het antwoord van het Hof op de vragen van de Franse rechter ook voor Nederlandse consumenten die een CHF-lening hebben afgesloten relevant is.

Het antwoord van het Hof op die vragen komt, kort samengevat, op het volgende neer:

  • een verjaringstermijn voor het vaststellen van het oneerlijke karakter van een beding in een consumentenovereenkomst is strijdig met de Richtlijn. Ook een verjaringstermijn van vijf jaar die aanvangt op het moment van het aangaan van de kredietovereenkomst is in strijd met de Richtlijn, omdat consumenten hun rechten niet kunnen afdwingen als het wisselkoersrisico zich pas na het verstrijken van de verjaringstermijn verwezenlijkt;
  • de bank moet de consument voorlichten over een beding in een overeenkomst waarin is bepaald dat de rekenvaluta en de betaalvaluta van elkaar verschillen en het valutarisico bij de consument komt te liggen. Louter op de risico’s wijzen is onvoldoende; de bank moet uitdrukkelijk waarschuwen voor de gevolgen van verwezenlijking van het valutarisico voor de financiële verplichtingen over de gehele looptijd van de lening;
  • het feit dat een beding formeel en grammaticaal begrijpelijk is, maakt het niet zonder meer duidelijk: voor de consument moet, gelet op de mogelijk aanzienlijke consequenties, helder zijn met welke kosten hij of zij over de gehele looptijd van de lening wordt geconfronteerd indien het valutarisico zich verwezenlijkt;
  • de bewijslast dat de consument voldoende duidelijk is voorgelicht rust op de bank; en
  • het valutarisico van de bank was in deze zaak gemaximeerd; dat van de consumenten niet. De bank kan dat ongelimiteerde risico beter inschatten dan een consument, zodat de uit de overeenkomst voorvloeiende rechten en verplichtingen niet met elkaar in evenwicht – en derhalve oneerlijk in de zin van de Richtlijn – zijn.

Naar verwachting zal het arrest van het Hof ook gevolgen hebben voor aan Nederlandse consumenten verstrekte CHF-leningen. De door Nederlandse banken gehanteerde kredietdocumentatie voldoet over het algemeen niet aan de (door het Hof gegeven uitleg van de) Richtlijn, omdat daarin voor kredietnemers onvoldoende duidelijk is gemaakt wat – over de gehele looptijd van de hypothecaire financiering – de financiële gevolgen voor hun rente- en aflossingsverplichtingen zouden zijn van een stijging van de CHF ten opzichte van de euro. Het arrest is in lijn met eerdere jurisprudentie van het Hof en versterkt de positie van de consument, in het bijzonder doordat het Hof oordeelt dat het aan de bank is om te bewijzen dat de gegeven voorlichting aan de Richtlijn voldoet.